Wanneer een grote uil vanaf zijn tak naar beneden kijkt, ziet hij een klein jongetje over het zandpad onder zich lopen.
De uil weet dat dit jongetje verdwaald is, omdat er in dit deel van het bos nooit kinderen komen.
“Hm, vreemd! Hoe is dit jongetje hier verzeild geraakt?” vroeg de uil zichzelf af.
De uil spreidde zijn vleugels en vloog naar een andere boom.
Daar klemde hij zich met zijn klauwen op een dikke tak vast.
Vanaf deze plek had hij een veel betere zicht op hem, en zo zag hij, dat op het vuile gezichtje van het jongetje dikke strepen liepen, van de tranen die hij had gehuild.
De uil zag ook dat de jongen het koud had, doordat hij met zijn armpjes over elkaar heen geslagen deze probeerde warm te wrijven.
Het begon al donker te worden en de uil had het met hem te doen.
Hij hoorde hier niet en het was gewoon te gevaarlijk om als kindje in dit diepe woud alleen te lopen. De uil dacht eens na.
Wat kon hij doen om dit jongetje te helpen zonder dat hij in de gaten had dat de uil hem hielp.
Het jongetje kon namelijk van hem schrikken en dat was het laatste wat de uil wilde.
Opeens wist hij het. Niet ver hier bij hem vandaan, was een onzichtbare weg naar het licht.
Niet iedereen wist van deze weg af, maar de uil had de weg lang geleden per ongeluk ontdekt.
Hij vloog toen door het donkere bos en volgde de wegen van het woud.
Totdat hij opeens vanuit het donkere bos een andere wereld binnen vloog.
Hij was enorm geschrokken en nadat hij achterom had gekeken, was het bos verdwenen.
Hij was een tijdje in deze mooie wereld gebleven en had daar rondgevlogen en de sferen van het licht onderzocht.
Overal waar hij kwam was zoveel liefde en rust.
Overal waar hij keek, was daar een sereniteit die zijn hart verwarmde.
Totdat na enige tijd er een Engel op hem af kwam gelopen die zei: “Dag lieve uil.”
Hij die eerst boven in een boom had gezeten en daar alles vanaf een afstandje bekeek, kwam toen naar de laagste tak gevlogen en antwoordde: “Dag lieve Engel”, terwijl hij voor de Engel een lichte buiging maakte.
“Heb je alles kunnen bekijken uil?” vroeg de Engel.
“Oh ja, ik heb de sferen van licht bezocht en heb daar zoveel mooie en liefdevolle Engelen gezien.
Ik heb de Dierenwereld opgezocht, waar de dieren vredig naast elkaar leven.
Ik ben in Zomerland geweest, de wereld waar alle kinderen naartoe gaan als ze slapen en ik heb zelfs de Waterwereld gezien.
Alles is even prachtig!”
“Dan is het nu weer tijd om naar je eigen wereld terug te gaan lieve uil.
Ik wil je graag een belangrijke taak geven.
Die taak houdt in, dat je goed op iedereen die in jouw wereld verdwaald is moet letten”, zei de Engel. De uil keek de Engel verbaasd aan.
“Ik heb nog nooit iemand gezien die in onze wereld verdwaald is, omdat daar waar ik woon, het woud te dicht en donker is.”
De Engel glimlachte en keek de uil liefdevol aan.
“Dat weet ik lieve uil, maar de seizoenen zijn veranderd en er komen steeds meer kinderen bij die verdwalen.
Ze zijn zichzelf niet meer, omdat ze moeten leven, zoals alle andere mensen dat willen.
Ze mogen niet meer rennen als ze willen rennen.
Ze mogen niet meer spelen als ze willen spelen.
Ze mogen geen kind meer zijn, omdat ze aan de toekomst moeten denken.
Ze moeten zich gedragen en netjes zijn.
De kinderen raken steeds sneller de vrijheid van kind zijn kwijt.
Ze mogen steeds minder en moeten steeds meer.
Daarom wil ik je vragen om naar deze kinderen uit te kijken als ze het donkere en diepe woud binnen lopen.
Jij weet nu de weg naar het licht en ik wil je vragen om deze kinderen naar ons te begeleiden.
Dan zorgen wij dat ze weer kind mogen en kunnen zijn.
Wil je met ons samenwerken?”
De uil hoefde hier niet over na te denken en stemde hier gelijk mee in.
En zo zat hij elke dag vanuit zijn hoge plek in de boom naar beneden te turen om te zien of er ergens een verdwaald kindje was.
Vele jaren gingen er voorbij waarbij geen enkel kind zich in dit diepe woud durfde te begeven. Tot vandaag!
Voor de uil was dit een schok en zo onverwachts, en hij was daardoor de weg naar het pad van het licht bijna vergeten.
Daarom moest hij nu heel goed nadenken over hoe hij dit jongetje het beste kon helpen.
Het jongetje liep onder zijn boom door en liep steeds verder het diepe bos in.
De vuurvliegjes kwam nu tevoorschijn en verlichtten enigszins het pad van de jongen.
Vermoeid ging hij op een grote steen die langs het pad lag zitten en begon opnieuw te huilen.
Wel zag hij door zijn tranen de vuurvliegjes, maar hij kon er niet blij om worden.
Hij zag ook de gele ogen van de nachtvogels die op hem neerkeken.
“Ik ben zo bang”, huilde het jongetje en hij sloeg zijn handjes voor zijn ogen.
Hij durfde niet meer te kijken.
De uil had nu geen keus meer.
Hij moest nu naar het verdwaalde jongetje toe vliegen, zodat hij hem zo snel mogelijk kon helpen om uit dit bos te komen.
“Oké uil”, zei hij tegen zichzelf. “De opdracht die de Engel mij heeft gegeven mag nu beginnen.
Hopelijk is de poort naar de wereld van liefde nog open…” En hij vloog naar de jongen toe en ging voor hem op de grond zitten.
“Hm”, zei de uil en hij keek omhoog naar de jongen.
“Dag jongetje. Ik zie dat je verdwaald en bang bent.
Vind je het misschien fijn als ik je help?”
Het jongetje haalde heel voorzichtig zijn handjes voor zijn gezicht weg.
Hij keek naar beneden, waar hij een grote uil voor zich op de grond zag zitten.
Heel even schrok het jongetje, want hij had nog nooit zo’n grote uil gezien.
“Niet bang zijn lief kind, ik zal je helpen. Loop maar achter mij aan.”
De uil vloog op en keek even achter zich, om te zien of het jongetje hem wel volgde.
De jongen was van zijn steen afgeklommen en liep achter de uil aan.
De vuurvliegjes vlogen aan weerskanten van het pad naar het licht, om deze goed te kunnen verlichten.
De jongen was nu niet meer bang en probeerde de uil bij te houden.
Opeens zag hij dat de vuurvliegjes niet meer langs het pad vlogen, en hij zag dat de uil in het niets verdween.
Onmiddellijk bleef het jongetje staan en keek verward om zich heen.
“Waar moet ik naartoe uil? Waar ben je?” vroeg hij met een wat bibberend stemmetje.
Een nachtvlinder kwam naar hem toe gefladderd en ging op zijn schouder zitten.
“Ik zal je helpen. Kom, loop maar even een stukje verder over dit pad, dan ga ik met je mee naar die mooiere wereld waar je niet bang hoeft te zijn.”
Het jongetje knikte en zette heel voorzichtig een stapje verder en nog één en langzaam liep hij verder het donkere bospad op, totdat hij een stapje zette en zo een andere wereld binnenstapte.
Opeens was het niet meer donker, maar was alles licht van kleur.
Hij had het niet meer koud, want alles voelde zo warm en sereen aan.
De nachtvlinder die eerst op de schouder van het jongetje had gezeten, was nu een mooie grote vlinder die hem blij aankeek.
“Weet mijn kind dat je altijd een keuze hebt.
Jij bent zelf de baas over wat jij wilt in het leven.
Vind je iets niet leuk, verander dan je keuze, totdat je iets kunt gaan doen wat je wel leuk vindt.
Dat is waar het leven om draait, datgene doen wat jij leuk vindt.
Geniet van Zomerland en leer weer te spelen als een kind.
Door weer kind te zijn en te spelen als een kind, ben je het dichtst bij wie je echt wilt zijn.
Geniet van je kind zijn!” zei de vlinder, waarna hij weg fladderde en plaatsnam op een geurende bloem.
De uil die in deze wereld op hem wachtte maakte een buiging en zei: “Welkom in Zomerland.
Zomerland is de wereld waar ieder kind weer kind mag zijn. Ga je mee?”
Het jongetje keek blij om zich heen en zag het grote gouden hek van Zomerland in de verte staan.
Met grote letter stond er ‘Zomerland’ op geschreven.
De jongen keek inmiddels zijn ogen uit.
De grote rode robijnen en kristallen, waarmee het hek versierd was, glinsterden in de zon.
De Gouden Engel die bij het hek de wacht hield, opende de poort en het jongetje liep naar binnen.
De uil vloog voor hem uit.
“Welkom mijn kind”, zei de Gouden Engel.
“Loop maar rechtdoor, daar zal jouw Engel op je wachten.”
De jongen liep Zomerland binnen en hij keek zijn ogen uit.
Overal zag hij spelende kinderen die allemaal hun Engel bij zich hadden.
Hij zag een attractiepark en een waterpark met glijbanen waar joelende kinderen vanaf gleden.
Hij had nog nooit zoveel kinderen bij elkaar gezien die zo blij waren.
Want dat waren ze, zo blij.
“Dag Tom, welkom in Zomerland.
Ik ben jouw Engel en ik laat je Zomerland zien.
Elke avond, wanneer je naar bed gaat, zal je hier naartoe gehaald worden.
Je mag hier dan in je dromen spelen, net zolang tot je weer onbezorgd kunt spelen als een kind.
Dat kan alleen maar als je jezelf op de eerste plaats zet, en die dingen doet waar jij blij van wordt.
Het leven is namelijk één groot avontuur en jij mag zelf beslissen, hoe jouw avontuur eruit komt te zien.
Vind je iets niet leuk, dan stop je ermee en doe je wat je wel leuk vindt.
Blijf op die weg van je ware zelf lopen en vraag jezelf telkens af: Is dit nog steeds de mooiste weg die ik voor mijzelf gecreëerd heb? Als je dat doet, verdwaal je nooit meer en zal je leven één groot avontuur worden.
Alleen jij hebt die keuze om te veranderen.
Ik zal vanaf nu altijd bij je zijn, maar jij bepaalt de weg.”
De jongen had goed naar de Engel geluisterd en keek vol opwinding naar het reuzenrad dat midden in het attractiepark stond.
“Mag ik nu spelen?” vroeg hij opgewonden.
“Maar natuurlijk Tom, ik ga met je mee! Maar eerst bedanken we de uil.
Hij heeft je namelijk naar hier naartoe gebracht.”
De jongen knikte.
Hij ging voor de uil staan en zei: “Dank je wel dat je mij geholpen hebt!
Ik zal je altijd dankbaar zijn, maar mocht ik mijn weg vergeten en verdwalen, zou je mij dan weer terug naar Zomerland willen brengen?”
De uil pinkte een traan uit zijn ogen weg en keek de jongen liefdevol aan.
“Altijd mijn kind. Ik zal er dan voor zorgen dat je weer terug kunt naar het licht, want daar hoor je thuis.
Ga nu op zoek naar je eigen kind en leer de dingen die jou verder helpen.
Geniet en je zal de liefde vanuit jezelf uitdragen, door jezelf te zijn. Een kind van liefde.
Opeens was de uil weg en de jongen keek verschrikt naar de Engel.
“De uil is terug naar het woud.
Mocht er nog eens een kindje zijn kant op komen, dan zal hij dit kindje naar Zomerland begeleiden, net zoals hij dat bij jou heeft gedaan.
Maar zullen we nu gaan spelen?”
De jongen knikte en samen renden ze naar de reuzenrad, de weg naar altijd kind te zijn.
© Jolanda Rhijnsburger