‘Mama, mama waar ben je?!’
Moeder keek achterom en zag haar zoon staan.
‘Hier ben ik! Vlakbij de appelboom!’
Haastig rende de kleine jongen naar zijn moeder en hield de benen van zijn moeder stevig vast.
‘Wat is er mijn kind? Is er iets gebeurd? Ben je bang?’
Het kleine mannetje keek omhoog naar zijn moeder.
Kleine kristallen tranen dropen over zijn bolle wangen naar beneden.
Moeder ging op haar knieën zitten en keek haar zoontje recht in zijn betraande ogen aan.
‘Wat is er mijn kind? Waarom huil je zo? Kom, vertel het mij maar.’
Moeder ging weer staan en pakte het kleine handje van haar kind vast.
Samen liepen ze naar de appelboom en onder de appelboom stond een bankje. Moeder tilde haar kind op en nam hem op schoot.
‘Kom, vertel me nu maar eens wat er aan de hand is.’
Het kleine kereltje droogde eerst zijn tranen en keek toen zijn moeder aan.
‘Mama, ik ben zo bang dat u straks dood gaat en dat ik alleen achter moet blijven.’ Moeder lachte; ‘Maar lieverd, ik ga nog lang niet naar de Hemel’, en ze probeerde haar kleine mannetje aan het lachen te maken.
Het jongetje was nog niet overtuigd.
Hij zal het vanavond aan de Engel vragen.
‘s Avonds bij het naar bed gaan las zijn moeder hem nog een verhaaltje voor.
Nadat zij hem een nachtzoen had gegeven en het licht had uit gedaan, ging hij op zijn knietjes voor het bed zitten.
Hij vouwde zijn handjes en begon te vragen; ‘Lieve Engel, ik ben zo bang dat mijn moeder dood gaat en dat ik dan alleen achterblijf.
Wat moet ik doen als dat echt gebeurd? Waar moet ik dan naartoe?’
Het kleine ventje huilde zachtjes en smeekte om een antwoord.
Huilend kroop hij terug in zijn bedje waar hij in een diepe slaap viel.
Hij droomde over een licht. Een prachtig wit licht.
Dit licht scheen door de appelboom op zijn gezicht.
Als hij goed keek zag hij iemand staan. Een oude man.
Het licht werd feller en feller en dan opeens stond de oude man naast hem.
‘Hallo kleine vent. Wat doe jij hier?’
De jongen keek eens in het rond en hij zag de prachtigste bloemen.
Hij zag de kleurrijkste vogels en de vlinders dwarrelden om hem heen.
‘Ik had een vraag’, zei de jongen opeens en keek de man dringend aan.
‘Ik heb je vraag gehoord’, zei de oude man.
‘Iedereen gaat een keer naar het hiernamaals. De een wat eerder dan de ander.
Ik heb het een en ander voor je uitgezocht en ik kan je met vreugde zeggen dat je moeder nog lang niet naar de Hemel gaat.
Ze wil jou eerst zien opgroeien en gelukkig zien worden.
Pas als ze oud is en alles gedaan heeft wat ze wilde doen, dan komt ze terug naar huis. Dus…. Geniet van haar, ze is zo gelukkig met jou.’
Het jongentje knikte blij.
‘Kom … ik wil je iets laten zien.’
Hij nam het kleine handje in de zijne en ze liepen samen door Zomerland.
Het jongetje keek zijn ogen uit.
Hij zag kindertjes spelen, rennen, klauteren en lachen.
‘Dit is Zomerland’, zei de man. ‘Hier zijn alleen maar kindertjes.’
Soms komen hier ook kindertjes die nog op Aarde wonen naartoe.
Ze komen dan ‘s nachts in hun dromen hier spelen.
Ik wil je vragen of het jou ook leuk lijkt, om in je dromen naar ons toe te komen.
Dan kun je hier heerlijk spelen en dan eten we koekjes en drinken we zelfgemaakte limonade. Je kunt ons dan vertellen, wat je die dag allemaal beleefd hebt.’
De jongen keek zijn ogen uit en knikte blij van ja.
‘Fijn! Zei de oude man.
‘Ik kom je morgenavond ophalen en dan breng ik je ook weer thuis.’
De jongen was blij. Hij zwaaide naar een groep kinderen die naar hem stonden te kijken. ‘Morgenavond kom ik weer hier!’ riep de jongen en de kinderen juichten. ‘Kom, ik breng je thuis’, zei de man.
De jongen pakte de hand van de oude man en samen gingen ze langs de uren van de tijd naar beneden zijn warme bedje tegemoet.
Geschreven door Jolanda Rhijnsburger