Een kleine jongen zit op de stoep en tekent een poppetje.
Hij laat zijn fantasie de vrije loop en hij tekent er een rokje aan. Hij is zijn moeder aan het tekenen en hij ziet dat ze nog geen lange haren heeft.
Met felle strepen zet hij boos de haren van zijn moeder op het hoofd van het poppetje. Hij kijkt naar het resultaat, maar het is zijn mama niet.
Dan staat hij op en laat zijn zelf- getekende mama achter op de stoep.
Hij gaat het huis binnen en loopt naar zijn papa.
“Wat is er knul”, vraagt papa en hij kijkt zijn zoontje aan.
De jongen kijkt met gebogen hoofd naar beneden.
“Wat is er mijn kind?” vraagt zijn vader nog eens.
En hij gaat met zijn hand naar het hoofd van zijn kind.
Hij tilt langzaam het gezichtje van de jongen iets omhoog en hij kijkt in een paar betraande ogen van zijn zoon.
“Oh, mannetje toch, heb je zo’n verdriet?
Ik weet het, ik mis mama ook nog elke dag.
Misschien moeten we een mooi plekje hier in huis creëren, waar wij wat dingetjes van mama neer kunnen leggen, zodat als we verdrietig zijn daar troost kunnen vinden.
We vragen dan aan mama of zij daar dan ook naartoe wil komen, zodat we even samen kunnen zijn.”
De jongen knikte en glimlachte door zijn tranen heen.
Vader keek eens om zich heen.
“Als we nu eens een klein mooi tafeltje met een mooi kleedje erover in die hoek neerzetten?”
Het jongetje fleurde wat op en riep: “Ik weet een kleedje, mama’s omslagdoek!
Die deed ze altijd om als ze het koud kreeg.”
“Goed idee jongen!’ en vader pakje een tafeltje en zette het in de hoek neer.
Het jongetje had de omslagdoek van moeder uit haar kledinglade gehaald en over het tafeltje heen gedrapeerd. Samen keken ze naar het resultaat.
“Het is nog wat kaal, we moeten nu de spulletjes gaan zoeken die mama zo mooi vond. Laten we gaan zoeken”, zei vader. De jongen keek om zich heen en zag een klein vaasje staan. Zijn moeder hield zo van bloemen.
Vader had een foto van zijn vrouw op het tafeltje gezet en de jongen zette het vaasje naast de foto. Vader keek tevreden. “Daar gaan we straks bloemen voor kopen.”
Het jongetje keek blij. “Ik weet nog iets!” zei hij snel, en hij liep naar de kast waar een prachtige stenen Engel in stond.
Hij pakte de Engel op en liep er voorzichtig mee naar het tafeltje. Ook deze kwam naast de foto van zijn moeder te staan. Vader kreeg tranen in zijn ogen, maar liet niets merken. Je moeder vond wierook zo lekker, als het even kon stak ze er elke dag wel één aan. Vader pakte de wierookhouder en zette deze naast de Engel op het tafeltje.
“Wat kunnen we er nog meer bij doen?” vroeg hij aan zijn zoon. De jongen keek de kamer eens rond en zag een kaars staan. Liep er naartoe en keek zijn vader aan.
“Mag ik deze bij haar neer zetten?” Vader knikte.
Het was die prachtige kaars die ze hadden gebruikt bij haar begrafenis. Hij stond naast een wat kleinere kaars op haar kist. Het stond symbool voor hem en zijn zoon die zij achter had moeten laten.
Samen keken ze naar het altaartje in de hoek.
De belangrijkste voorwerpen stonden er nu op.
Later zullen er vast en zeker meer dingen bij komen.
“Kom”, zei vader, “doe je jas aan, we gaan naar de bloemist.” De jongen keek nog één keer naar de foto op het tafeltje en draaide zich om.
Zijn tranen branden in zijn ogen, maar hij wilde niet huilen.
Hij trok zijn jas aan en samen liepen ze hand in hand naar de bloemenwinkel.
Daar aangekomen keek de jongen rond, hij wist wat de lievelingsbloemen van zijn moeder waren. En ja hoor, hij zag ze staan. “Gele fresia’s pap, en hij trok bij zijn vader aan de mouw. Vader zag ze nu ook en bestelde meteen een bosje.
Toen ze afgerekend hadden, liepen ze terug naar huis waar vader de bloemen in het vaasje zette. Hij stak de kaars en de wierrook aan, waarna ze samen naar hun zelf gecreëerde altaartje keken.
Hand in hand huilden ze zachtjes. Ze misten haar zo erg.
Ze misten haar liefelijkheid, haar blijdschap, haar warmte.
Nu hadden ze beiden het gevoel dat ze toch een beetje bij was.
‘s Avonds bracht vader zijn zoontje naar bed.
Ze praatten nog heel even over het altaartje wat ze samen hadden gemaakt, en hij gaf hem een zoen en zei: ‘Welterusten.” De jongen lag nu alleen in zijn bed en keek naar het raam. Zijn gordijn stond iets open, waardoor hij naar buiten kon kijken.
Hij zag de maan en vroeg aan de maan: “Wilt u aan mijn moeder vragen of ze het mooi vindt wat papa en ik hebben gemaakt?” De jongen wilde wachtten op antwoord, maar viel in slaap. Zijn moeder was het die hem opzocht in zijn droom en fluisterde heel zachtjes in zijn oor: “Ik vind het fantastisch. Ik zal elke keer bij je zijn als je verdriet hebt, maar ook als je plezier hebt.
Onthoudt maar dat ik jouw onzichtbare mama ben en dat ik er altijd ben voor jou”, en ze zoende zijn voorhoofd en de jongen lachte in zijn slaap.
Vader die nog even kwam kijken, zag dat zijn jongen lachte in zijn slaap en “mama” zei, net op het moment dat vader zich omdraaide.
Vader lachte door zijn tranen heen en zei heel dankbaar: “Dank je mijn lief, dat je bij ons bent”, en zachtjes deed hij de deur van de slaapkamer dicht.
© Jolanda Rhijnsburger