Ze had haar leven achter zich gelaten.
Ze had geen pijn meer en het verdriet was voorbij.
Ze had alles ervaren wat ze uitgezocht had voor dit leven en dit leven was nu bijna klaar.
Voor haar stond een grote berg en de vrouw keek omhoog.
Grote steile trappen gemaakt van steen lieten haar een grote hoogte zien.
Naast haar stond haar gids en hij keek haar lachend aan.
“Zullen we de berg beklimmen?” vroeg hij lachend naar haar.
De vrouw glimlachte en keek nogmaals naar de berg en knikte.
Tree voor tree liepen ze gezamenlijk de trap op.
De trap was steil en de vrouw kon het eindpunt net niet zien door de wolken heen.
Steeds verder liepen ze de trappen van de berg op, en bij elke tree die ze samen namen werd de trap steiler er steiler.
De vrouw durfde niet achterom het dal in te kijken, bang voor de hoogte en bang om te vallen.
Haar gids die bij haar was, glimlachte en keek naar het stuk berg wat ze nog moesten klimmen.
“We gaan het redden”, zei haar gids, “je kunt het!”
De vrouw keek omhoog, en plots kwam er een drang in haar omhoog, die haar nu nog sneller de steile trappen liet beklimmen.
Hoe hoger ze klommen, hoe steiler de trappen werden.
Nu moest ze zorgen dat ze niet zou vallen, want de vrouw zag dat deze trap gemaakt was van kiezelsteentjes.
Deze zaten vast achter gaas, en met haar vingers stak ze achter het gaas om er voor te zorgen dat ze niet achterover zou vallen.
Ze waren er bijna en op het bordje dat op de trap gemonteerd was stond opgeschreven; nog 150 meter en kijk niet achterom!
De vrouw begon nu nog sneller de trap te beklimmen.
Ze mocht niet denken aan hoe het achter haar er uit zou zien, niet kijken vanaf deze hoogte, want ze wist dat de angst haar dan in zijn greep kreeg en ze zal nooit de berg meer af durven.
Nog een klein stukje en de trappen werden nogmaals steiler en de hoogte was enorm. 100 meter, 75 meter, 50 meter en langzaam kwam het eindpunt in zicht.
Eindelijk waren ze boven op de berg.
Niet achterom kijkend liepen ze het huisje in dat boven op de berg stond. Ze deed de deur open en liep naar binnen.
Ze keek om haar heen en zag helemaal niets.
Geen tafel of stoel, geen raam, geen fornuis.
Het huisje was helemaal leeg.
De vrouw wist niet wat dit betekende en wilde weer naar buiten toe lopen. Ze zou de toch naar beneden moeten maken.
Ze zou haar angst voor de hoogte onder ogen moeten komen, ze zou naar beneden moeten klimmen, maar ze wist niet hoe.
De berg was simpelweg te steil om af te dalen.
De vrouw deed de deur open en ze zag geen vergezicht, ze zag niet die diepe dalen waar ze vanuit omhoog geklommen was.
De dag was overgegaan in nacht en ze keek de donkere nacht in.
Er was geen dal meer, er was geen angst meer en ze voelde alleen maar vrijheid. Er was hier alleen maar de schoonheid van deze mooie nacht en samen met haar gids ging ze in het groene gras liggen en keken ze naar de sterren.
Prachtige sterren stonden dichterbij dan ooit en ze fonkelden in de donkere nacht. Ze had haar laatste berg beklommen en ze keek haar gids dankbaar aan.
Heel even pakte ze zijn hand vast en met tranen in haar ogen zei ze zacht: “Dank je wel dat je altijd naast mij hebt gelopen.
Dank je wel dat je mij hebt opgevangen als ik viel en dank je wel dat je met mij deze laatste berg hebt beklommen.”
Haar gids glimlachte en met zijn hand droogde hij haar tranen.
“Die heb je in je nieuwe leven niet meer nodig.
Ik nodig je uit om nog een leven in dit leven te leven.
Ben je er klaar voor?”
De vrouw had geen angst meer en stond samen met haar gids op.
Ze keek naar de sterren die langs haar heen dreven en hand in hand sprongen ze de nacht in, een nieuw leven tegemoet.
© Jolanda Rhijnsburger