Het is zomer, het raam stond open en een vrouw keek naar buiten.
Ze keek naar haar man die daar al een tijdje stond.
Haar man keek ergens naar.
De vrouw keek in dezelfde richting als waar haar man naartoe keek. De man keek naar hun dochtertje dat gehurkt op de grond zat. Waarom keek haar man naar hun dochtertje?
Maar wat is hun dochtertje aan het doen?
De vrouw keek nu ook naar haar dochtertje.
En het meisje dat op haar hurken zat keek ook naar iets.
De vrouw kneep haar ogen wat dichter samen, om het allemaal wat beter te kunnen zien.
Ze keek weer naar haar dochtertje en zag dat ze keek naar een kikker. Een grote groene kikker.
Maar waarom keek haar dochter naar die kikker?
De vrouw pakte een verrekijker en ging weer voor het raam staan. Haar man stond er nog steeds.
Haar dochter zat nog steeds op haar hurken en de kikker zat nog steeds op de grond.
De vrouw zette de verrekijker tegen haar ogen en zocht haar dochter met op de grond de kikker.
Waar keek die kikker nu naar toe?
De vrouw keek nog eens goed.
De kikker keek naar haar dochter en haar dochter keek terug.
Maar waarom keek de kikker naar haar dochter en haar dochter terug naar de kikker?
Was het een spelletje wie kan het langst de ander aan blijven kijken? De vrouw stapte bij het raam weg, zette haar verrekijker in de kast en liep naar buiten.
Toen ze buiten was liep ze naar haar man.
Ze begroette hem en vroeg hem: ‘Waarom kijkt onze dochter naar de kikker, en de kikker naar onze dochter?’
De man draaide zich om en zei: ‘Kijk… jij keek naar mij, wij keken naar onze dochter en jij en ik en ons kind keken naar de kikker. Maar het leukste komt nog, want ook de kikker word bekeken.
Zie, daar staat een ooievaar, die houdt de kikker in de gaten.
En die ooievaar word in de gaten gehouden door die vos die daar in de bosjes verscholen zit.
Maar ook die vos word in de gaten gehouden door die jager op die hoek. Dus van alle kanten worden wij bekeken.
Want jij, wordt opgemerkt door de schrijfster van dit verhaal.
Zij laat dit verhaal weer lezen en dan zien alle mensen dit.
Dus wat gaan wij er aan doen?’ vroeg de man.
De vrouw dacht eens na…: ‘De schrijfster laten stoppen met schrijven?’ De man dacht eens na.
‘Dat kan, maar dan zitten wij vast in een verhaal dat ooit is geschreven.’ De vrouw dacht nog beter na.
‘Misschien moeten wij weglopen, dan kan het verhaal een andere wending krijgen.’ De man keek zijn vrouw aan en zei: ‘Wil jij weglopen van datgene, wat jij mede veroorzaakt hebt?’
De vrouw schaamde zich. Daar had ze niet bij nagedacht.
‘Misschien,’ zei de man, ‘als wij nu eens naar die kikker toe lopen en hem oppakken en in de sloot zetten.
Dan is de kikker gered, de ooievaar vliegt weg, en de vos ontsnapt aan de jager.’
Misschien was dit wel het enige juiste.
Zogezegd, gingen de man en zijn vrouw naar het meisje en vertelden de kikker, dat de ooievaar, de vos en de jager hen in de gaten hielden. Ze vertelden hem, dat het beter was om terug te gaan naar de sloot.
De kikker sprong in de handen van het meisje en samen liepen ze naar de sloot.
Toen de kikker een grote sprong maakte, kwaakte hij van plezier.
Alles zou zo anders geweest zijn, als de schrijfster het verhaal anders had opgeschreven.
Langzaam liepen ze gedrieën naar huis terug.
© Jolanda Rhijnsburger