Dicht aan de rand van het bos woonde een klein meisje.
Het was al avond en moeder had haar zojuist een verhaaltje verteld voor het slapen gaan. Daarna had ze haar een nachtzoen gegeven en haar welterusten gewenst.
Het lampje op de overloop bleef aan totdat moeder naar bed zou gaan.
Het was nu donker en langzaam viel ze in slaap.
Ze droomde dat ze heel vroeg wakker werd en blij haar bedje uit sprong en dat ze daarna de trap af rende naar beneden.
Ze waste zich en kamde haar haren om schoon en fris aan de ontbijttafel te verschijnen.
“Heb je lekker geslapen?” vroeg moeder.
Het meisje knikte. “Ja, heel fijn geslapen mama.
Mag ik straks weer naar het bos?” vroeg ze.
Moeder glimlachte. “Ja natuurlijk mag je naar het bos, maar denk erom, niet te ver.”
Het meisje lachte. Haar moeder was altijd zo bezorgd.
Nadat ze haar boterhammetje had opgegeten deed ze haar jasje aan en rende de deur uit. Ze hoefde maar een klein stukje over het zandpad te lopen, om bij de ingang van het bos te komen.
Het bos was haar lievelingsplek. Ze kwam er zo graag.
Vaak zag ze konijntjes, als ze echt stil was, maar vaak neuriede ze een vrolijk liedje en keek dan verwonderd om zich heen.
Vandaag wilde ze op het kruispunt in het bos een andere weg in slaan.
Een weg die ze nog nooit genomen had.
Het was best een beetje spannend, want waar zou deze weg naartoe gaan?
Met kleine voorzichtige stapjes liep ze het weggetje in en gelijk zag ze grappige eekhoorntjes die van boom naar boom sprongen.
Het was een prachtig pad en opeens zag ze een grote uil boven op een tak zitten.
Na een tijdje begon ze moe te worden en ze besloot op een boomstronk te gaan zitten die aan de kant van het pad lag.
Ze zat nog maar net, of ze hoorde vanuit de verte een vrolijk liedje.
Ze keek in de richting van waar het liedje vandaan kwam en kon haar ogen niet geloven.
Een klein oud mannetje van een jaar of tachtig kwam haar kant op gelopen.
Hij was niet veel groter dan haar kat en hij had een klein groen vilten hoedje op.
Op zijn rug droeg hij een kleine rugtas en hij stapte dapper haar richting op.
Bij het passeren van het meisje nam hij zijn hoedje af en zei: “Dag juffrouw, wat een fijne dag is het vandaag hé?” en hij liep verder en zetten zijn hoedje weer op.
Het meisje zat verslagen op de boomstronk en kon niet geloven wat ze zojuist had gezien.
Ze was nog aan het bijkomen van haar verbazing toen ze weer een vrolijk deuntje hoorde. Ze keek weer in die richting en zag nu een klein vrouwtje met een rood hoofddoekje op haar hoofd.
Ze was een jaar of vijftig en net zo groot als het mannetje dat zojuist voorbij was gekomen. Ze droeg een knapzak over haar schouder heen.
Met een stralende glimlach keek het kleine vrouwtje haar kant op en zei: “Dag lief kind, wat een fijne dag is het vandaag hè?”
Zonder op antwoord te wachten liep ook dit vrouwtje verder.
Weer moest het meisje even bijkomen van verbazing en keek het vrouwtje na.
Opnieuw hoorde ze een vrolijk deuntje en weer keek ze in de richting van waar het geluid vandaan kwam.
Een lief klein jongetje van een jaar of twaalf met krullend haar kwam haar tegemoet gelopen.
Al zingend liep hij langs het meisje en lachte vrolijk naar haar.
Het jongetje wilde verder wandelen, maar het meisje sprong van haar boomstronk af. “Mag ik iets vragen?” vroeg ze en het jongetje bleef stil staan.
“Maar natuurlijk, waar kan ik jou mee helpen?”
“Waar gaan jullie naartoe? Gaan jullie op reis?”
Het jongetje glimlachte. “Inderdaad, wij zijn onderweg.
Elke keer als wij ergens blijven, moeten we ook weer gaan.
We zijn nergens voor altijd. Begrijp je?”
Het meisje schudde met haar hoofdje van nee.
Het jongetje moest lachen. “Het is heel simpel. Wij zijn geen gewone kabouters.
Nee, wij zijn reiskabouters. Wij komen alleen voor in dromen.”
Het meisje keek verbaasd. “Maar ik droom nu niet, ik ben wakker!”
“Is dat zo?” en het jongetje moest heel hard lachen.
“Mag ik met je mee?” vroeg ze nu heel snel.
“Ja hoor”, zei het jongetje, “volg mij maar.”
Het jongetje liep nu verder en het meisje liep hem achterna.
“Waar gaan we eigenlijk naartoe?” vroeg ze hem.
“Wij gaan naar een andere wereld.”
“Een andere wereld? Welke dan? Zijn er dan nog meer?”
“Oh ja, er zijn heel veel werelden” zei het jongetje
“Maar waar dan? Ik zie niets.”
“Daar waar jij vandaan komt is één wereld, maar er zijn nog zeker tien andere werelden. Kijk, nu gaan we Dromenland binnen.”
Het meisje begreep er niets van. Ze was wakker hier in het bos en nu ging ze met het kabouterjongetje een dromenwereld binnen.
“Hoe kan dat nou? Ik ben hier en ik lig niet in mijn bedje.
Hoe kan ik dan dromenwereld binnen lopen en waarom juist daarheen?”
“Dromenwereld is een sfeer waar iedereen samenkomt.
Hier kunnen we elkaar ontmoeten.”
“Maar ik heb je al ontmoet hier in het bos”, zei het meisje nu. “Hoe kan dit?”
“Wacht, volg mij maar, later zal je het begrijpen.”
Het meisje volgde de kabouterjongen door het bos, maar opeens veranderde het pad van kleur. Het was eerst een zandpad waar ze over liepen, maar het veranderde langzaam in een prachtig gouden pad.
Alles sprankelde om haar heen en alles voelde zo liefdevol aan.
Ze zag vlinders fladderen van bloem naar bloem en de vogels zongen hier nog mooier dan ze ooit had gehoord.
De jongen bleef staan en zei: “Ik ben op mijn bestemming aangekomen, maar als je deze weg verder volgt, zal je vanzelf een andere reiziger tegenkomen.”
Het meisje bedankte hem en liep verder.
Het bos kwam tot een einde en het werd lichter om haar heen.
Het gouden pad straalde in de zon en ze zag langs het pad vrolijke bijen zoemen.
Ze doken met hun lijfjes in de kelkjes van de bloemen om daarna onder het stuifmeel er weer uit te vliegen.
Ze waren zo grappig, omdat ze van kop tot vleugels helemaal onder zaten.
Op één van de bankjes die ze langs het gouden pad zag staan ging ze zitten.
Opeens hoorde ze een bekende stem. “Ga je met mij mee? Ik heb namelijk op jou gewacht.” Het meisje zag dat het kaboutervrouwtje achter haar stond.
Ze stond op en liep achter het vrouwtje aan.
“Waar zijn we nu?” vroeg het meisje.
“Wij zijn nu in Zomerland. Kijk maar!” zei het vrouwtje en wees in de richting van een groot attractiepark.
“Wat is Zomerland?” vroeg het meisje weer.
“Zomerland is een wereld waar kinderen naartoe gaan als ze slapen. Hier mogen ze spelen en kind zijn.”
“Maar ik slaap niet! Ik ben juist wakker!”
Het vrouwtje glimlachte. “Waarom ga je niet fijn spelen.
Ga anders eens van de glijbaan of in het reuzenrad?
Ik moet nu gaan, maar er zal straks iemand hier zijn die jou weer terug naar huis brengt.” Het kaboutervrouwtje was plotseling verdwenen.
Het meisje liep naar het attractiepark en zag dat het hier eigenlijk best gezellig was.
Nu begreep ze waarom kinderen in hun dromen naar Zomerland gingen.
Het is hier echt heel erg leuk.
Snel ging ze van de achtbaan die wel acht keer over de kop ging.
Daarna rende ze naar het reuzenrad en stapte snel in.
Eenmaal boven gekomen, kon ze over heel Zomerland kijken en daar keek ze haar ogen uit.
Nadat ze weer terug beneden was gekomen, stond daar de oude kabouter op haar te wachten.
“Hallo lief kind, ga je met mij mee?” vroeg hij.
Het meisje knikte en liep achter de oude man aan.
Ze verlieten Zomerland en liepen samen het bos binnen.
Het gouden pad maakte weer plaats voor het zandpad en langzaam liep ze weer terug naar haar eigen wereld van waaruit ze was vertrokken.
Ze verlieten het bos en liepen over de zandweg richting haar huis.
Langzaam opende de oude man de deur van het huis en samen liepen ze naar binnen de trap op naar boven.
Het meisje volgde hem nog steeds. In haar slaapkamer zei hij: “Kleed je maar snel om en doe je pyjama aan, dan zal ik je instoppen.”
Het meisje deed haar pyjama aan, kroop onder de dekens en keek de oude man dankbaar aan. “Ga je lekker slapen kleine meid?”
“Maar ik ben wakker”, zei ze nogmaals.
Uit zijn rugzakje pakte het oude mannetje een klein kistje.
Heel voorzichtig opende hij het kistje en tussen duim en wijsvinger nam hij een paar korrels toverzand die hij in de oogjes van het meisje strooide.
Het meisje begon direct in haar ogen te wrijven en te gapen.
“Slaap lekker mijn kind, droom maar fijn”, zei het oude mannetje en hij zag hoe ze langzaam in slaap viel en terugkeerde naar Zomerland, waar ze heerlijk kon spelen, totdat de zon in haar wereld weer opkwam.
Geschreven door Jolanda Rhijnsburger