“Lieverd, ga je jas aan doen, we moeten gaan.”
Een man staat op uit zijn stoel en loopt richting de kapstok.
Hij pakt daar zijn winterjas van de hanger en deed zijn jas aan.
Eén voor één knoopt hij in zijn eigen tempo zijn jas dicht.
De vrouw staat in de gang haar man gade te slaan, ze kijkt met zoveel liefde en ontroering naar hem.
Haar hele leven lang heeft ze gezorgd.
Eerst voor haar kinderen, daarna voor haar man.
Ze heeft het altijd met liefde gedaan en dat doet ze nog steeds.
“Ben je zo ver?” vraagt ze aan haar man.
Haar man kijkt op en knikt van ja.
Stapje voor stapje loopt de man achter zijn vrouw aan de deur uit.
De vrouw doet de deur op slot, pakt haar man bij zijn arm en samen lopen ze het tuinpad af.
Bij de auto blijven ze staan.
De vrouw doet het portier aan de bijrijder kant open en helpt haar man met instappen.
Doet de gordel om en heel even keken ze elkaar aan.
Heel even stond de tijd stil.
Nog heel even was het net zoals vroeger. Het gevoel van dat je elkaar begrijpt.
Het samen één zijn. Dat ene moment van onvoorwaardelijke liefde.
De vrouw glimlachte en gaf haar man een zoen en streelde zacht met haar hand langs zijn wang. De man glimlacht.
De vrouw sloot het portier, liep achter de auto langs en deed haar portier open.
Ze ging zitten, stopte de sleutel in het contact en wilde net de veiligheidsriem dicht doen, toen een raar gevoel over haar heen kwam.
Weer dat moment dat de tijd even stil bleef staan.
Ze keek naar haar man en hij had zijn ogen gesloten.
Zijn kin lag op zijn borst en zijn handen netjes opgevouwen in zijn schoot.
Hij was heen gegaan.
© Jolanda Rhijnsburger