Het was koud en donker en de eerste sneeuwvlokken dwarrelden uit de lucht naar beneden. Een klein meisje zat verscholen in de hoek van een portiek. Ze was weggelopen vanuit het weeshuis en ze huilde zachtjes. Ze had geen papa en mama meer en andere familieleden had ze nog nooit ontmoet. Ze was weggelopen, omdat de juffen van het weeshuis zo onaardig tegen haar deden.
Ze waren zo streng voor haar en wat ze ook deed, ze deed het nooit goed in hun ogen. Na het ontbijt had ze weer de schuld gekregen voor iets wat ze niet had gedaan.
Ze kon er niet meer tegen en ze besloot om weg te gaan.
De hele dag had ze door de stad gelopen, maar tegen de avond was ze moe geworden en ze wist niet goed wat ze nu moest doen.
Terug naar het weeshuis was geen optie, want ze kenden de juffrouwen te goed. Ze zou dan voor een lange tijd staf krijgen.
In de winkelstraat zag ze een portiek en kroop daar in de hoek.
De winkelende mensen die langs liepen keken, en liepen weer door. Er was niet één voorbijganger die even bleef staan, ook was er niet één voorbijganger die aan haar vroeg of ze hulp nodig had.
Het meisje had het koud en trok wat aan haar jas om zo haar beentjes die ze opgetrokken had, warm te houden.
Ze keek naar alle lichtjes in de straten, de kerstbomen, de sfeer van vrede, maar voor haar was er geen vrede. Langzaam nam de kou bezit van haar en zo viel ze in een droomloze slaap….
Het was rond middernacht en de Kerstman had er al een hele reis op zitten. Hij was al in veel landen en steden geweest en nu was hij bijna klaar. Hij zette zijn slee boven op een flatgebouw, stapte uit, pakte de laatste zak met cadeautjes en liep naar zijn rendieren toe.
“Nog heel even volhouden Bliksem, dit is de laatste stop en dan gaan we weer naar huis. Rust even wat uit, ik ben zo weer terug.” En de Kerstman vertrok. Dit was het laatste land en de laatste stad. Overal was hij al geweest en het was fijn om iedereen weer blij te kunnen maken met zoveel cadeautjes. Al zingend liep hij van het ene huis naar het andere en hij bracht ieder kind iets moois.
Als laatste kwam hij aan bij het weeshuis. Naast de open haard stond een grote kerstboom. Het zag er gezellig uit vond hij.
Hij haalde één voor één de cadeautjes uit de zak en legde ze onder de kerstboom neer. “Deze is voor Alie, deze is voor Maik en deze is voor Sonja en deze mooie pop is voor Evelien…”
Maar op het moment dat hij de pop onder de boom wilde leggen kreeg de Kerstman het gevoel dat er iets niet klopte. Hij pakte zijn telefoon en belde naar huis. Een kleine Elf nam op en zei: “Dag Kerstman, er zijn toch geen problemen hoop ik?” “Nou mijn kleine jongen, dat denk ik wel, het zit namelijk zo”, en de Kerstman vertelde aan de Elf dat hij het gevoel had, dat er iets niet klopte. “Eén momentje”, zei de Elf, “ik ben zo weer terug.” En hij liep naar de grote glazenbol die midden in het huisje van de Kerstman stond.
“Wat is er aan de hand?” vroeg de Kerstvrouw, “er is toch niets ergs gebeurd?” De Elf keek verdrietig naar de Kerstvrouw. “Evelien is zoek”, zei hij zacht en hij keek in de glazen bol.
De Kerstvrouw kwam naast hem staan, en samen zagen dat het kleine meisje verkleumd door de kou, in een verlaten portiek lag te slapen. Verschrikt hield de Kerstvrouw haar hand voor haar mond. “Oh wat erg!” riep ze uit. “Dat arme kind! Heeft dat meisje dan helemaal geen familie?” vroeg ze aan de Elf. De Elf liep naar de kast en pakte een groot boek van de plank tevoorschijn.
Hierin stonden de namen van alle kinderen uit deze stad.
“Even kijken”, zei hij terwijl hij door het grote boek heen bladerde. “Ach hier heb ik het, Evelien, eens even kijken….
Nee, ze heeft geen ouders, geen broers en zussen of andere familieleden. Ze is helemaal alleen.” “Maar ze woonde toch in het weeshuis?” vroeg de Kerstvrouw weer. “Ja, dat klopt”, zei de Elf. “Maar wat is er dan gebeurd?” en de Kerstvrouw liep naar de glazen bol en keek erin. In de glazen bol zag ze, dat er telkens één juffrouw was die heel onvriendelijk tegen haar was. Ze stookte de andere juffen op, waardoor het er een heel onprettige leefomgeving voor dit meisje werd. “Ik begrijp wel dat ze is weggelopen”, zei de Kerstvrouw. “Geef mij die telefoon maar eens”, en ze drukte op de knop van het toestel.
“Met Claus”, was het antwoord aan de andere kant van de lijn. “Ja met mij”, zei ze nu. “Wij hebben haar gevonden. Ze ligt in een portiek ergens in de grote winkelstraat. Maar Claus, ze is helemaal alleen en ze heeft geen familie. Misschien is het beter dat ze met jou mee terug gaat. Ze zal hier dan een familie hebben en liefde in overvloed krijgen. Als je haar nu laat liggen, zal ze de nacht niet overleven. We zagen dat de Engelen zich al gereed maakten om haar op te komen halen. Je moet snel zijn Claus!” zei ze met een bibberende stem.
De Kerstman keek tijdens het telefoongesprek in alle portieken die hij tegenkwam, en opeens zag hij dat kleine hoopje tegen de muur aan liggen. “Ik heb haar gevonden!” riep hij door de telefoon en wikkelde haar snel in een warme deken.
Heel even gingen haar oogjes open en ze mompelde zacht: “Ben ik in de Hemel?” Snel liep de Kerstman naar het flatgebouw waar zijn slee bovenop stond en klom in zijn slee.
“Zo snel als je kunt Bliksem! We hebben een verkleumd kindje in de slee!” Het rendier keek even achterom en zag een klein meisje gewikkeld in een dikke deken achter in de slee liggen.
“Kom jongens, we gaan naar huis!” riep hij naar de andere rendieren. De slee kwam in beweging en zachte belletjes rinkelden toen ze de lucht in vlogen.
In de verte kwam de zon aan de horizon al op en de Kerstman keek nog even achterom naar het meisje wat nu weer wat kleur op haar wangetjes had gekregen. Tevreden reisde hij terug naar Lapland, vlak bij de Noordpool.
De volgende dag werd het meisje wakker in een heel gezellig kamertje. Ze keek wat in het rond en zag dat ze in een heel mooi groen bedje lag met hagelwitte lakentjes. Het dekentje wat er overheen lag, was gemaakt van allerlei gekleurde lapjes stof.
Op het voeteneind lag een pop. Dit was de pop die ze zo graag wilde hebben. Deze pop stond op haar verlanglijstje!
De muren waren bedekt met een mooi behangetje met kleine blauwe bloemetjes. Er stond een kast tegen de muur en een mooie stoel voor het raam. Evelien stapte uit bed en liep naar het raam. Ze keek naar buiten en kon haar ogen niet geloven.
Overal waar ze keek zag ze kleine lieve Elfjes rondlopen.
Ze hadden allemaal een gekleurd jasje of jurkje aan en een gekleurd mutsje op hun hoofd. Hun sokken waren wit met groen gestreept en hun oortjes waren puntig, net zoals in sprookjesverhalen. De kleine huisjes waren verschillend van kleur en er lag een dikke laag sneeuw op de daken. Het zag er gezellig uit vond het meisje en ze keek naar de bedrijvigheid beneden haar.
Er werd op de deur geklopt en Evelien keek verschrikt op. Langzaam ging de deur open. “Mag ik binnenkomen?” vroeg een vriendelijke stem. Evelien zag een wat oudere vrouw haar kamertje binnenlopen. Over haar arm hing een heel mooi jurkje en dezelfde gestreepte sokken die de Elfen ook aanhadden.
“Welkom mijn kind, welkom in Lapland”, zei de vrouw en ze liep op het meisje af. Met haar hand streelde ze zachtjes de lange blonde haren van het meisje.
Mijn man heeft jou gevonden gisteravond. Hij heeft je maar meegenomen, omdat je verkleumd was door de kou. Hopelijk word je hier wél gelukkig.” En ze gaf het meisje een kus op haar voorhoofd. “Is ze al wakker?” vroeg de Kerstman en terwijl hij dit zei, stak hij zijn hoofd om de hoek van de deur heen. Evelien keek op en zag daar in de deuropening de Kerstman staan. Het meisje wist niet goed wat ze moest zeggen, en keek het echtpaar verbaasd aan. “Mag ik hier wonen? Bij u? Zomaar….?”
De Kerstman liep op het meisje af en tilde haar op.
“Ja, je mag bij ons blijven wonen. Ik zal je ons dorp laten zien en we zullen je kennis laten maken met de Elfen, die trouwens heel erg aardig zijn” zei hij terwijl hij het meisje een knipoog gaf.
“En je zal het heel erg fijn vinden hier. Trek je jurk aan, want dan kunnen we je mee naar buiten nemen. Iedereen is zo gespannen en ze willen jou allemaal leren kennen. Er is hier namelijk nog nooit een klein meisje mee naartoe gebracht.” Toen ze klaar was liep ze tussen de Kerstman en zijn vrouw in naar buiten. Op de grote veranda bleven ze staan en alle Elfjes juichten “Hoera! Hoera!” en gooiden hun mutsjes de lucht in. De Kerstman stak zijn hand omhoog. “Luister even allemaal, mag ik aan jullie voorstellen, Elfelien!” En opnieuw begonnen alle Elfen te juichen.
Elfelien had een heerlijke tijd. Ze woonde nu al bijna een jaar bij het echtpaar Claus en leerde veel. Elke dag nam een Elf haar mee op sleeptouw en liet haar alles zien. Zo hielp ze mee om de verlanglijstjes van alle kinderen van de wereld te sorteren, wat een hele klus was, en elke dag stroomden er nieuwe wensen binnen. Een andere dag hielp ze mee met inpakken. Weer een andere dag mocht ze meehelpen in de keuken, waar ze chocolade en snoep maakten en ze mocht zoveel eten als ze wilde. En in de vroege nachtelijke uurtjes mocht ze met Vadertje-Tijd mee, om de kindertjes kleine korreltjes zand in de oogjes te strooien.
Dit gebeurde, zodat de kinderen dan meteen gingen slapen, en wel op de juiste tijd. Overal waar ze kwam had ze vrienden gemaakt, en voordat ze naar bed ging, liep ze nog even de stal binnen. Daar waren haar beste vrienden, de rendieren. Ze aaide ze dan even over hun kopjes en soms heel stiekem ging ze op de rug van Bliksem zitten. Dan rende hij de stal uit en vloog dan hoog de lucht in. Uit haar zakken haalde Elfelien dan wat Elfenstof en strooide dit door de donkere nacht heen. Gelijkkwamen de Engeltjes naar haar toe gevlogen en speelden met haar.
De Kerstman en zijn vrouw stonden op de veranda en keken naar hun kleine meisje dat nu een Kerst-Elf was geworden.
Keken elkaar even glimlachend aan en hielden elkaars handen vast. Heel in de verte hoorden ze opeens de Kerst-Engelen zingen. “Kerstmis komt er aan”, zei vader Claus zacht tegen zijn vrouw en hij kustje haar en liep naar binnen om zich klaar te maken voor een lange reis.
Geschreven door Jolanda Rhijnsburger