Wanneer de zon op is gekomen, loopt Job het kaboutermannetje in zijn hemdje naar buiten.
Hij kijkt naar de lucht en glimlacht, omdat hij zag dat de zon scheen.
Dan loopt hij weer naar binnen om zich om te kleden en gaat voor zijn kledingkast staan.
Kijkend naar zijn gekleurde jasjes, besluit hij dat het vandaag de dag is om het gele jasje aan te doen. Hij doet het jasje aan, zet zijn groene vilten hoed op en bekijkt zichzelf in de spiegel.
Hij strijkt met twee vingers zijn snor en baard glad en tevreden draait hij nog eens rond voor de spiegel.
Het is vandaag een prachtige dag om regenbogen te gaan maken en pakt zijn zilveren gietertje, opent het deurtje van zijn huisje en loopt naar buiten.
Hij woont in een heel oud bos onder een hele dikke oude eik.
Het huisje waar hij in woont, heeft hij van een oude kabouter gekregen, die hem alles over regenbogen maken heeft geleerd.
Job de kabouter moest opeens aan hem terug denken.
De mijn die dicht bij het huisje lag, was bij toeval door hem gevonden.
Hij had gegraven en gegraven, totdat hij een goudader vond zo breed als de breedste rivier. Hij had wat goud mee naar zijn huisje gebracht, maar hij kon er niets anders mee, dan het alleen maar te bewonderen.
Zijn huisje lag er vol mee en hij gaf aan iedereen een beetje om het te bewonderen.
Al zijn vrienden hadden nu genoeg, maar hij had nog zoveel goud om weg te geven.
Op een avond zat de oude kabouter buiten voor zijn huisje en keek wat verdrietig om zich heen.
“Nu heb ik zoveel goud om weg te geven, maar iedereen is al voorzien.
Wat kan ik doen om ieder kind in deze wereld hiervan te laten genieten?”
Hij had de vraag in zichzelf gesteld, en een Fee die net langs kwam lopen had deze vraag opgevangen.
“Dag oude kabouter”, had ze gezegd. “Dat goud is heel speciaal, wist je dat?”
De kabouter had geknikt.
“Je kunt daar inderdaad kinderen blij mee maken, maar het is nu nog in zijn puurste vorm. Maal het goud tot stof en ga dan naar de diepste bron en haal daar het zuiverste water uit. Vermeng het en je hebt water in goud veranderd.
“Alsjeblieft”, zei de Fee en overhandigde hem een zilveren gietertje.
Het gietertje was versierd met edelstenen zoals robijnen en kristallen.
“Vul dit gietertje met goudwater en maak regenbogen voor de kinderen die het zo moeilijk hebben. Ga de wereld in en laat de kinderen weer lachen.
Tover met jouw gietertje een lach op hun gezicht, dan zal het gouden water regenbogen maken.”
De Fee liep op hem af en legde haar handen op zijn hoofd.
Ze haalde wat zilverstof uit haar tas en strooide dit over hem heen.
“Vanaf nu mag je alle werelden bezoeken.”
De oude kabouter bedankte de Fee en ging op zoek naar de diepste bron met het Zuiverste water.
Het toeval wilde, dat deze bron in dezelfde mijn lag als het goud.
Hij vulde zijn gietertje en eenmaal thuis vermaalde hij het goud tot goudstof, en strooide het in het gietertje.
Dan roerde hij het een aantal keren rond en hij had goudwater.
Hij was zelf ook nieuwsgierig naar wat dit goudwater zou gaan doen en daarom sprenkelde hij wat van dit water over zichzelf heen.
Hij kon zijn ogen niet geloven, want wat hij zag waren gouden regenbogen!
Het was er geen één, maar het waren er wel tien en allemaal even mooi.
Opeens hoorde hij de stem van de Fee in zijn hoofdje die zei: “Ga alle kinderen gelukkig maken.”
De volgende morgen stond hij al vroeg op.
Hij vulde zijn gieter met goudwater en stapte de wereld binnen.
Hij wilde een andere wereld bezoeken, een wereld waar veel kindertjes waren die wel wat geluk konden gebruiken.
En zo liep hij tussen de sluiers van de werelden door, maar hij schrok.
Hij had niet verwacht dat er zoveel verdrietige kindertjes waren.
Hij zag zoveel verdriet en werd er zelf ook verdrietig van.
Telkens wanneer hij het gietertje wilde gebruiken, moest hij eerst zichzelf besprenkelen om weer gelukkig te zijn.
Zo moest hij elke keer weer terug om het gietertje te vullen, want op het moment dat hij weer in die wereld aankwam, werd hij zo overvallen door het verdriet, waardoor hij het goudwater alleen voor zichzelf kon gebruiken en niet waar het voor bedoeld was.
Hij kon dit verdriet niet aanzien, maar als hij geen vreugde had, kon hij hen ook niet helpen. Verdrietig ging hij naar zijn huisje terug en daalde af de mijn in.
Hij haalde wat goud en wat van het zuivere water en besprenkelde zichzelf hiermee.
Het verdriet verdween en voelde hij zich veel beter, maar hij had nog geen kindje kunnen helpen.
Opnieuw zat hij voor zijn huisje te mijmeren, over hoe hij dit probleem op zou kunnen lossen.
Opeens stond de Fee weer voor hem.
“Dag lieve kabouter. Ik zie dat je het goudwater hebt gebruikt, maar ook dat de kindertjes nog steeds verdrietig zijn. Mag ik vragen wat er is gebeurd?”
De oude kabouter vertelde haar dat hij verslagen was door het verdriet wat hij zag en voelde, en dat hij niets anders kon doen dan eerst zichzelf te besprenkelen.
Ook dat zijn gietertje steeds leeg was, voordat hij een kindje blij had kunnen maken.
“Ik was een keer zo verdrietig, dat ik de weg naar huis bijna was vergeten”, vertelde hij.
De Fee keek naar de oude kabouter.
“Ik wil zo graag iets doen voor die kindertjes, maar ik kan niet verder op deze manier. Heeft u misschien een grotere gieter voor mij die ik mee kan nemen, zodat ik in die andere wereld niet alleen mijzelf, maar ook een kindje mag besprenkelen met goudwater?”
De Fee dacht eens na en zei opeens: “Wacht, ik zal je hierin helpen.
Ga naar de bron en strooi dit zakje leeg.
Dit zorgt ervoor dat jouw gietertje altijd gevuld blijft.
Je hoeft alleen maar een zakje met goudstof mee te brengen om het zo nu en dan met het water te vermengen.”
Nadat de Fee dit had gezegd overhandigde ze hem een klein zilveren zakje.
De oude kabouter bedankte de Fee en holde naar de bron, daalde af en strooide het zilverstof in het water.
Er ging een zware trilling door het water heen en de kabouter wist, dat deze bron nooit op zou raken. Hij zou tot aan zijn dood kindertjes blij mogen maken en hij vulde zijn gietertje en kapte een grote klomp met goud af.
Thuis maalde hij het goud en deed dit in een goudkleurig zakje.
De volgende ochtend, was hij al vroeg wakker.
Hij had zijn blauwe jasje aangedaan, zijn gietertje gepakt en was naar de andere wereld afgereisd.
Het eerste wat hij deed, was zichzelf besprenkelen en daarna een klein meisje met vlechtjes in haar haar.
Het meisje had hem niet gezien, maar nadat hij zijn gietertje over haar leeg gegoten had, was ze blij en keek ze verwonderd om zich heen.
Ze was niet meer verdrietig en niet meer bang, maar ze was nu gelukkig!
Het ontroerde de kabouter.
Snel besprenkelde hij zichzelf en liep naar een jongetje.
Ook hij had verdriet en ook bij dit jongetje sprenkelde hij wat goudwater over hem heen.
Net als bij het meisje werd hij blij en gelukkig en keek hij verwonderd om zich heen.
Na een lange dag keerde de kabouter terug naar huis.
Hij was dankbaar om wat hij vandaag voor deze kinderen had mogen doen.
Elke avond maalde hij zijn goud en poetste hij zijn gietertje schoon.
Dag na dag, maand na maand en jaar na jaar, ging hij naar de kinderen en mocht hij hun stralende gezichtjes zien.
Totdat hij oud en moe begon te worden.
Hij merkte dat zijn laatste tijd was ingegaan en hij vroeg op een avond aan de Fee: “Ik zou zo graag door willen gaan, maar ik ben te oud geworden.
Weet u toevallig iemand die mijn mooie werk over kan nemen?”
De Fee had even nagedacht en geknikt.
“Niet ver hier vandaan woont een kabouter alleen.
Hij is wat anders dan de rest, omdat hij graag met de dieren praat en alleen wilt zijn. Hij heeft de juiste energie om jouw werk over te kunnen nemen.
Ik zal hem morgenavond naar je toe sturen.”
De oude kabouter had haar bedankt en was in zijn bedje gaan liggen.
Hij was moe, heel erg moe.
De volgende avond had Job de oude kabouter opgezocht.
De Fee was de avond ervoor bij hem langs geweest om hem te vertellen van de oude kabouter.
Hij was dankbaar, omdat de Fee hem had uitgekozen.
De hele dag had hij zitten wachten en eindelijk toen het avond was, was hij naar de oude kabouter toe gegaan.
De oude kabouter had hem alles geleerd en alles laten zien, totdat op een avond de Feeën voor zijn deurtje stonden.
“Het is tijd mijn jongen. Je zult het nu alleen moeten doen’, had de oude kabouter tegen hem gezegd.
De oude kabouter had langzaam zijn oogjes gesloten, waarna hij door de Feeën met bloemen werd bedekt en naar de Hemel was gebracht.
Eerst vond Job het nog best eng, maar al snel goot hij met zijn gietertje in het rond. Hij maakte de mooiste regenbogen met de meest prachtige kleuren.
Hij maakte ieder kind en dier weer vrolijk en hij was zo dankbaar voor de taak die hij had mogen krijgen.
Want wat is er nu mooier dan een kindje dat straalt van plezier, wat kan kijken in een wereld van gouden regenbogen?
Daar kan geen ander geluk tegenop.
Dag na dag, maand na maand en jaar na jaar, laat hij de kindertjes stralen als goudwater, zodat de volwassen mensen ze kunnen zien als regenboogkinderen, zo puur, zo zuiver en met zoveel liefde.
Geschreven door Jolanda Rhijnsburger.
Reactie schrijven