Niet zo lang gelden was er een hondje, een lief klein hondje dat eenzaam was.
Dit hondje was eenzaam omdat het geen baasje meer had en helemaal alleen over straat zwierf.
Op een koude winterdag dag regende het heel hart.
De koude regen sloeg tegen zijn verwaarloosde vachtje aan.
De wind deed pijn en het hondje had het koud, hij piepte van verdriet.
De avond viel in en hij was moe.
Zonder te eten ging hij onder een spar liggen en rillend van de kou viel hij in slaap.
In zijn droom kwam er een Engel naar hem toe.
Deze Engel had een warm wit dekentje meegenomen en legde dit over het hondje heen. Langzaam werd het hondje warmer.
Ook had de Engel wat brokjes meegebracht en één voor één voerde de Engel het hondje tot het er weer gezond uitzag.
De Engel aaide het hondje een paar keer over zijn vacht en zijn vacht begon te glimmen.
Het hondje was blij en hij had het warm, zijn buik was vol en zijn vacht glom prachtig.
Het hondje stond op en liep met de Engel mee naar huis.
De volgende dag vond een oude man het hondje opgerold onder een spar.
Het hondje was koud en nat van de regen.
De oude man keek naar het hondje en legde een wit dekentje over het beestje heen.
Hij keek naar een paar oogjes die langzaam opengingen, een klein kortstaartje kwispelde langzaam heen en weer en
de oude man gaf de hond snel wat van zijn brood en langzaam werd de hond warmer en warmer.
Het hondje was warm genoeg om op te staan en samen met de oude man liep hij een nieuw leven tegemoet.
Jolanda Rhijnsburger
Reactie schrijven